Home Contact
webdesign: djRrrong for undone productions
Hoge Raad van Arbeid

De Hoge Raad van Arbeid die eind 1919 werd opgericht, was een adviesorgaan waarin belangenorganisaties bij het tot stand brengen van sociale wetgeving betrokken zouden worden, een lang gekoesterde wens van minister van arbeid P.J.M. Aalberse. Hiermee zou enerzijds het gebrek aan deskundigheid in sociale en economische vraagstukken dat Aalberse en velen met hem in het parlement constateerde, verholpen kunnen worden, anderzijds paste het in zijn maatschappijbeeld waarin de maatschappelijke organisaties een grote rol werd gegeven en die van de overheid kon worden beperkt. Vanuit een oogpunt van democratische controle was dit laatste juist een van de bezwaren die tegen dergelijke organen werden ingebracht. Belangrijke vraagstukken werden op deze manier in het beginstadium aan de publieke discussie onttrokken.

Aalberse kende ook de gevaren van het instellen van een dergelijk adviesorgaan. 'De vrees is uitgesproken, dat deze Hooge Raad van Arbeid een sta-in-de-weg zou zijn, een stok tusschen de beenen van het snel vooruitloopende Departement van Arbeid. Het moet voor ons allen een eereplicht zijn, deze vrees op de meest klaarblijkelijke wijze te beschamen.'

De HRvA is wel 'een van de voornaamste bastions van conservatieve obstructie' genoemd. Ook tijdgenoten stelden de vertragende werking vast. Volgens de secretaris van de HRvA, A.C. Josephus Jitta, was het echter niet de HRvA die de oplossing van 'het gewichtigste sociale vraagstuk', de ziekteverzekering, in de weg stond, maar de regering zelf die te lang aarzelde. De Ziektewet Talma was in 1913 aangenomen maar werd, na veelvuldig overleg in de Raad, pas in 1930 ingevoerd.

Kritiek was er ook op het feit dat de minister van Arbeid voorzitter van de HRvA was. Dat hij zo voortdurend contact kon hebben met de belangenorganisaties van werkgevers en werknemers was volgens Aalberse juist een belangrijk voordeel. Zowel Raad als minister konden echter een eigen koers varen. De minister volgde lang niet altijd de adviezen van de Raad op en de Raad weigerde tweemaal een advies over de ZW-Talma uit te brengen voordat nader onderzoek was verricht. Volgens hem waren ook de ambtenaren in de Raad vrij om een ander standpunt dan dat van de minister in te nemen en waren het de ambtenaren die wetsvoorstellen verdedigden. 'Weliswaar heeft de Minister zelf die voorontwerpen ingediend, maar het feit, dat hij daarover nog het advies van den Raad vraagt, bewijst, dat het nog alleszins mogelijk is, in zijn aanvankelijk voornemen wijziging te brengen.'

Slechts een keer leidde volgens Josephus Jitta het voorzitterschap van Aalberse tot problemen. Ook toen was de gang van zaken rond de ZW de aanleiding. Aalberse zei in de vergadering van 20 september 1924 dat hij een net door de Raad aangenomen amendement op het advies over de ZW zou negeren. Volgens de vertegenwoordiger van het Verbond van Nederlandse Werkgevers (VNW), C.F. Stork, kon 'de combinatie van Minister-Voorzitter van den Hoogen Raad van Arbeid tot iets dergelijks aanleiding (…) geven'. Als minister moest Aalberse met teveel belangen rekening houden. Stork vond 'dat de Voorzitter van den Hoogen Raad te weinig deferentie voor dit lichaam betoonde wanneer hij van een pas met groote meerderheid aangenomen besluit verklaarde, dat de Minister dit naast zich neer zoude leggen.'

De betekenis van de HRvA was vooral gelegen 'in het structureel bevorderen van inhoudelijke discussies'. Als platform voor de verschillende betrokkenen die zich in de periode 1919-1929 met de sociale wetgeving bezighielden, was de HRvA een belangrijke schakel in het sociale zekerheidsnetwerk.

In de Hoge Raad werden eind 1919 zes ambtenaren van het departement van Arbeid, dertien deskundigen, dertien vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties en dertien vertegenwoordigers van organisaties van arbeiders benoemd. Onder de deskundigen was een groot aantal parlementsleden (van de twintig uit de periode 1919-1929 drie Eerste Kamerleden van ARP, VDB en SDAP en zeven Tweede Kamerleden van CHU, RKSP, VDB en SDAP) en drie vrouwen.

De HRvA kende een aantal commissies waarin vanuit de Raad altijd minstens twee ambtenaren van het departement van Arbeid zitting hadden en minstens een werkgever en een werknemer. Daarnaast werden mensen van buiten benoemd. Commissie XI was de commissie voor de Arbeidersverzekering.

Danièle Rigter

Uit: Proeve Posthuma-Kupers

Zie ook:

Samenstelling Hoge Raad van Arbeid

Archief HRvA

Betreffende de Raden van Arbeid

Samenstelling Raden van Arbeid

Schema Vakbeweging 1920

Deze pagina is een initiatief van historisch onderzoeksbureau Ecade.