Contact
Home
webdesign: djRrrong for undone productions

Rentecommissies

Bij Koninklijk Besluit van 23 juli 1913 werden in 76 districten rentecommissies ingesteld. Zij voerden in het kader van de Invaliditeitswet de overgangsregeling uit die vanaf 1913 aan bejaarden boven de zeventig recht op een pensioen gaf. Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, A.S. Talma, betrok de Rijksverzekeringsbank (RVB) en de provincies bij de samenstelling van de commissies. De minister wilde graag van Gedeputeerde Staten weten wie als lid van een commissie in aanmerking kwam. 'Ik teeken bij het voorgaande nog aan, dat de leden der Commissie zullen moeten zijn personen, met de bevolking en de toestanden in het district bekend en die het vertrouwen dier bevolking bezitten. Daar de rente, krachtens artikelen 369 en 370 te verleenen, op één lijn staat met een uitkeering, uit verzekering verkregen, moet worden vermeden, dat de Commissiën het karakter krijgen van bedeelingscommissiën.'

De Koningin zou in ieder district een commissie van vijf leden benoemen 'die zal belast zijn met het in ontvangst nemen der aanvragen om rente van personen, wonend in het district, en voorts met het geven van advies aan de Rijksverzekeringsbank.' De RVB zou over de aanvraag beslissen. In iedere gemeente werden 'door tusschenkomst van den Burgemeester' tussenpersonen aangesteld die de aanvragers van rente 'bij het invullen hunner formulieren behulpzaam kunnen zijn'.

Mocht blijken dat een districtszetel van een rentecommissie niet goed gekozen was, konden de Commissarissen van de Koninging het ministerie daarop wijzen. De indeling zou, als die praktisch bleek te zijn, voor een groot deel kunnen worden gebruikt voor die van de Raden van Arbeid. Het bestuur van de RVB moest dit in het achterhoofd houden. Niet alleen het aantal inwoners van ieder district mocht de indeling bepalen. Er werd daarbij vooral rekening gehouden met 'b.v. met den aard der bevolking van de streek, de verkeersmiddelen etc.' In het algemeen was het streven zoveel mogelijk economisch samenhangende gebieden te vormen. Er werden 2.246 tussenpersonen aangewezen.

In het eerste jaar kwamen 108.961 aanvragen binnen en er werden er 91.111 renten toegekend. In 1920 was dat getal opgelopen tot 180.000. Jaarlijks betekende dat 11 miljoen gulden aan uitbetalingen. In 1914 werd het aantal, nadat de eerste drukke werkzaamheden waren verricht, teruggebracht tot 33.

De gemeentebesturen waren verplicht om in november van ieder jaar aan het bestuur van de RVB te laten weten wie er in het volgende jaar zeventig werden. Alle gegevens over de uitkeringsgerechtigden werden bijgehouden op rentekaarten. De uitbetaling vond iedere week plaats via de postkantoren.

In 1919 werden de rentecommissies ingeschakeld bij de afhandeling van 202.000 aanvragen als gevolg van de Ouderdomswet 1919. Ze werden in 1920 opgeheven en hun taken werden overgedragen aan de RvA.

Danièle Rigter

Zie ook:

Uitvoeringsorganen sociale zekerheid

Betreffende de Raden van Arbeid

Geschiedenis verzorgingsstaat

Deze pagina is een initiatief van historisch onderzoeksbureau Ecade.